Hier de deels vrijgegeven evaluatie: “Evaluatie Wet ID” van 18 september 2006
en hieronder een deel van de bezwaar procedure
Amsterdam, 9 november 2009
Aan Ministerie van Justitie
t.a.v Minister E.M.H. Hirsch Ballin
Postbus 20301
2500 EH Den Haag
Onderwerp: Wobverzoek rapport interne evaluatie Wet op de Identificatieplicht
Kenmerk: wobverzoek oktober 24120
Afzender: Postbus 10591
1001 EN Amsterdam
Geachte dhr. E.M.H. Hirsch Ballin,
Met een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur richt ik mij tot u met een verzoek om informatie.
Ik zou graag het volgende document van u ontvangen:
Het rapport interne evaluatie Wet op de identificatieplicht van de regiopolitie Utrecht en de regionale Verkeersdienst van de werkgroep “Evaluatie Wet ID” van 18 september 2006.
U heeft mij dit document geweigerd en wij gedwongen te procederen tot de Raad van State toe. Ik moet echter concluderen dat u externe onderzoekers van het bedrijf Significant die voor u de evaluatie van de WUID hebben uitgevoerd het document in zijn geheel hebben ingezien. Op de pagina’s 129 tot en met 131 komt de inhoud van het rapport in zijn geheel terug. Zo is er te lezen in alinea 573 een passage over de oorzaken van het hoge sepotpercentage. De onderzoekers schrijven zelfs dat de oorzaken herkenbaar zijn. Dit betekent dat deze onderzoekers hoofdstuk 4 van het rapport hebben ingezien. Het rapport is dus aan derden ter inzage verstrekt. Ik verzoek u het openbaar te maken.
Binnen het kader van de Wob (art. 10 lid 2 sub e) en de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging kunt u deze stukken gemotiveerd anonimiseren.
Conform de Wet Openbaarheid van Bestuur verwacht ik binnen maximaal 28 dagen antwoord op mijn verzoek.
Gaarne ontvang ik een bewijs van ontvangst.
Buro Jansen & Janssen
Postbus 10591
1001 EN Amsterdam
info@burojansen.nl
tel 020 6123202
mob 0634339533
Amsterdam, 7 december 2009
Aan: Dhr. C.J. Heijsman
regio 9 Utrecht
Postbus 8300
3503 RH Utrecht
Onderwerp: Aanvulling verzoek tot nadere informatieverzoek
Afzender: Postbus 10591
1001 EN Amsterdam
Geachte Dhr. C.J. Heijsman,
Met een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur richtte ik mij tot u op 9 november 2009 met een verzoek om informatie.
Ik wilde graag het volgende document van u ontvangen:
Het rapport interne evaluatie Wet op de identificatieplicht van de regiopolitie Utrecht en de regionale Verkeersdienst van de werkgroep “Evaluatie Wet ID” van 18 september 2006.
In uw brief van 2 december 2009 verwijst u naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 juli 2009. Het is correct dat de Afdelingmij het verzochte document heeft geweigerd, maar er is mij ondertussen informatie ter ore gekomen dat het document door mensen buiten de overheid is ingezien.
Ik constateer dat u externe onderzoekers van het bedrijf Significant die voor u de evaluatie van de WUID hebben uitgevoerd het document in zijn geheel hebben ingezien. Op de pagina’s 129 tot en met 131 van de evaluatie van de WUID van het ministerie van Justitie komt de inhoud van het rapport in zijn geheel terug. Zo is er te lezen in alinea 573 een passage over de oorzaken van het hoge sepotpercentage. De onderzoekers schrijven zelfs dat de oorzaken herkenbaar zijn. Dit betekent dat deze onderzoekers hoofdstuk 4 van het rapport hebben ingezien. Het rapport is dus aan derden ter inzage verstrekt. Ik snap niet meer waar alle geheimzinnigheid op slaat. Ik verzoek u het openbaar te maken.
Binnen het kader van de Wob (art. 10 lid 2 sub e) en de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging kunt u deze stukken gemotiveerd anonimiseren.
Ik verzoek u mij zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen twee maal vier weken vanadf 9 november 2009 uw besluit mede te delen.
Gaarne ontvang ik een bewijs van ontvangst.
Een vriendelijke groet
Postbus 10591
1001 EN Amsterdam
tel 0206123202
mob 0634339533
email info@burojansen.nl
Amsterdam, 22 maart 2010
Aan: Dhr. C.J. Heijsman
regio 9 Utrecht
Postbus 8300
3503 RH Utrecht
Onderwerp: Aanvulling bezwaar informatieverzoek
Afzender: Postbus 10591
1001 EN Amsterdam
Geachte Dhr. C.J. Heijsman,
Met een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur richtte ik mij tot u op 9 november 2009 met een verzoek om informatie.
Ik wilde graag het volgende document van u ontvangen:
Het rapport interne evaluatie Wet op de identificatieplicht van de regiopolitie Utrecht en de regionale Verkeersdienst van de werkgroep “Evaluatie Wet ID” van 18 september 2006.
In uw brief van 12 maart 2010 vraagt u zich af waar ik de datum 9 december 2009 vandaan heb. Ik moet u toegeven dat ik ook niet meer weet waarom ik die datum heb genoemd. Het moge duidelijk zijn dat uw genoemde datum van 23 december 2009 de juiste is.
U vraagt zich ook af of mijn bezwaren zich alleen richten op artikel 11 lid 1 van de Wob of ook op artikel 10 lid 2 sub c en e van de Wob.
Zoals misschien genoegzaam duidelijk is geworden uit mijn brieven heb ik niet veel op met artikel 11 lid 1 van de Wob, het beroemde interne beraad. Als het gaat over namen en email adressen, zeg persoonsgegevens, hebben wij als buro altijd aangegeven dat het wat ons betreft om anonieme stukken gaat. Verantwoording van het gebruik van artikel 10 lid 2 sub e vinden wij niet noodzakelijk. In mijn brieven geef ik altijd aan dat “in het kader van de Wob (art. 10 lid 2 sub e) en de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging kunt u deze stukken gemotiveerd” geanonimiseerd kunnen worden.
Over de opsporing en vervolging zijn wij als buro altijd ook heel duidelijk geweest. Wij snappen dat argument volledig en vinden het gebruik van dit argument om stukken niet aan de openbaarheid prijs te geven terecht, maar in het geval van dit rapport, alle publiciteit van agenten die de wet zinnig vinden, de enquête van d politieke partij de SP en het feit dat dit rapport in zijn volledigheid aan een externe bureau is overhandigd zet ik groet vraagtekens bij het gebruik van deze weigeringsgrond. U geeft de indruk dat het al veel moeite kost om de delen vrij te geven die u nu heeft vrijgegeven.
Ik heb geschreven in de brief met mijn aanvullende bezwaren:
“16. Aan het eind in het kader van de conclusie geeft u nog eens fijntjes toe dat Significant alles heeft kunnen overschrijven, zelfs de delen die u mij weigert die de opsporing en vervolging nadelig kunnen beïnvloeden. In hoeverre weet u nu zeker dat individuele werknemers van Siginificant niet hun voordeel halen uit die kennis en opsporing en vervolging ontlopen doordat u die kennis met het bureau heeft gedeeld? Ik ga er vanuit dat u deze mensen ook ziet als burgers.”
Het geheel riekt een beetje naar een soort bananenrepubliek toestand. Laten we het voorbeeld nemen van financiële fraude en u laat een extern bureau er naar kijken. Stel dat u ook nog een geheimhoudingsclausule inbouwt. In hoeverre kunt u nu zeker zijn dat dit externe bureau geen gebruik gaat maken van de kennis die in het rapport staat vermeld, geheimhouding of niet. Als bijvoorbeeld staat er in het weekend niet gecontroleerd wordt op de identificatie zullen medewerkers van het externe bedrijf daar zeker gebruik van maken, bewust of onbewust. U creëert daarmee zelf een ongelijke rechtspositie en zult andere regels moeten bedenken. De oude regels zoals ook in dit rapport vermeld zullen openbaar moeten worden gemaakt.
In relatie tot de opsporing en vervolging had ik ook nog een extra punt toegevoegd over het bedrijf Significant zelf.
“17. Nog even over de positie van Siginificant zelf. Het bureau werkt voor de overheid maar ook voor het bedrijfsleven. Nu kunt u zeggen zij hebben de opdracht gekregen om de boel te evalueren en behoren daarmee tot de kring van de overheid. Dit is mag ik hopen gedaan via een openbare aanbesteding. Ik verwacht dat het COT ook heeft meegedongen en misschien ook wel Beke groep of een andere commerciële partij die onderzoek doet voor de overheid. Buro Jansen & Janssen had ook kunnen meedingen naar de opdracht. Budgettair gezien hadden wij waarschijnlijk gewonnen. We zijn niet commercieel en ook niet zakelijk dus die opdracht hadden we misschien wel binnen kunnen slepen. In die hoedanigheid hadden we misschien wel een acte van geheimhouding moeten tekenen, maar waarschijnlijk ook bedongen dat alle stukken die wij, als burgers, onder ogen waren gekomen, aan de openbaarheid moeten worden verstrekt. Daar zit namelijk het belangrijkste punt in deze. De macht van de overheid is oneindig. Zelfs op geweld heeft de overheid een monopolie. De enige macht die de burger in deze instelling kan brengen is eens in de vier jaar een rood kruisje en de Wob. Blootleggen waar het apparaat mee bezig is, essentieel voor een gezonde samenleving.”
Als laatste vraagt u of ik gehoord wil worden. Normaal gesproken wil ik dat, maar de maand april en begin mei heb ik het erg druk en ben ook deels weg. Ik zie dan ook af van een hoorzitting.
Gaarne ontvang ik een bewijs van ontvangst.
Een vriendelijke groet
Postbus 10591
1001 EN Amsterdam
tel 0206123202
mob 0634339533
web www.burojansen.nl
email info@burojansen.nl